Nederlanders hebben eerder een ecocentrisch dan een antropocentrisch natuurbeeld

Natuur is belangrijk voor Nederlanders. Sterker nog, Nederlanders hebben eerder een ecocentrisch natuurbeeld (de mens als onderdeel van de natuur) dan een antropocentrisch natuurbeeld (waarin de mens centraal staat). Bijna de helft van de Nederlanders zou best ‘dichter’ bij de natuur willen leven en ruim zes op de tien Nederlanders die (bijna) nooit een natuurgebied bezoeken zouden dat vaker willen doen. Dat de natuur belangrijk is, komt ook terug in de houdingen die mensen bewust of onbewust hebben ten aanzien van de natuur. Ongeveer 80 procent van de bevolking kan worden gekenmerkt als ‘natuurmens’ of als ‘natuurbetrokken’. Er zijn ook zorgen over de natuur. Voor acht op de tien mensen is het tamelijk tot zeer waarschijnlijk dat plant- en diersoorten verdwijnen uit Nederland en eenzelfde hoeveelheid mensen vindt dat erg.
23 maart 2022 | Thijs Lenderink & Bram Wolf | #klimaat #klimaatverandering #leefbaarheid

Advies Raad voor de Leefomgeving en infrastructuur

De Raad voor de Leefomgeving en infrastructuur (Rli) bracht op 23 maart 2022 een advies uit over herijking van het natuurbeleid. In het advies dat is overhandigd aan de minister voor Natuur en Stikstof roept de raad het kabinet op om de teruggang van natuur te keren en te zorgen voor herstel. Dat lukt alleen als de overheid inzet op de totstandkoming van natuur overal en voor iedereen, aldus de raad. Ze beveelt aan: (1) zorg overal voor natuur van voldoende kwaliteit, (2) maak de natuuraanpak integraal onderdeel van de verbouwing van Nederland en (3) zorg dat natuur systematisch wordt meegewogen bij economische en politieke besluiten.

Onderzoek naar natuuropvattingen

Een van de bronnen die de raad gebruikte ter voorbereiding van het advies is een onderzoek onder een representatieve groep Nederlanders van 18 jaar en ouder dat I&O Research in opdracht van de Rli in 2021 uitvoerde. Het onderzoek richtte zich op de vraag welke natuuropvattingen Nederlanders hebben en wat ze vinden van de doelen van het natuurbeleid van de overheid. Vervolgens is via groepsgesprekken met zo’n dertig mensen dieper ingegaan op deze onderwerpen. Wat tijdens de groepsgesprekken is gezegd, geeft nader inzicht in de kwantitatieve resultaten, maar is los van die resultaten niet representatief voor de Nederlandse bevolking.

Natuur als basis voor alles wat leeft

Bijna alle Nederlanders (99%) weet een reden te noemen waarom natuur voor hen belangrijk is.  Meest genoemde redenen zijn de positieve effecten op de gezondheid, het feit dat je van de natuur kunt genieten en de rol van de natuur voor opgroeiende kinderen. Maar wat men als belangrijkste reden kenmerkt, is dat de natuur de basis is voor alles wat leeft. Voor ongeveer een op de acht Nederlanders is natuur minder belangrijk. Voor die groep is het belang van natuur bijvoorbeeld ondergeschikt aan dat van gezondheid en economie.

Verschillen in natuuropvattingen

De houding die mensen innemen ten opzichte van de natuur is in dit onderzoek op drie manieren gemeten: 1) een onderverdeling in natuurmens, natuurbetrokken en natuurvervreemding, 2) een onderscheid tussen een antropocentrisch en een ecocentrisch natuurbeeld en 3) een visuele benadering van de afstand tussen de natuur en de persoon zelf.

In Nederland domineren de beelden natuurmens en natuurbetrokken. Voor 13 procent van de bevolking is natuurangst juist dominant. Daarnaast blijkt dat Nederlanders gemiddeld een sterker ecocentrisch natuurbeeld hebben (de mens als onderdeel van de natuur) dan een antropocentrisch natuurbeeld (waarin de mens centraal staat). In figuur 1 is terug te zien aan de hand van welke stellingen we dat concluderen. En het antwoord op de derde dimensie: we staan redelijk dicht bij de natuur, hoewel bijna de helft van de mensen graag nog dichter bij de natuur zou willen staan.

Uiteraard zijn er verschillen in de houding ten opzichte van natuur tussen groepen mensen. Zo hebben vrouwen een meer accepterende, betrokken en bezorgde houding ten opzichte van natuur dan mannen en ervaren mensen in de leeftijdsgroep van 18-39 jaar meer afstand tot natuur dan oudere leeftijdsgroepen. De houding van lager opgeleiden is in het algemeen meer antropocentrisch, maar met een sterke emotionele affiniteit met de natuur, zowel positief als negatief. Mensen met een rechtse politieke voorkeur lijken op de groep lager opgeleiden als het gaat om de antropocentrische houding, maar deze laatste groep voelt juist wel een grotere afstand tot de natuur.

Houding ten opzichte van natuur verandert met de jaren

Uit de groepsgesprekken blijkt dat de houding van mensen ten opzichte van de natuur kan fluctueren over verschillende levensfasen. In de jeugd opgebouwde interesse kan, na enige tijd op de achtergrond te zijn geweest, in een latere fase worden herontdekt. Ook voor mensen die niet met natuur zijn opgegroeid kunnen veranderingen in het leven prikkels geven, die de interesse om de natuur in te gaan aanwakkeren.

Afstand tot de natuur is een subjectief gegeven

Van alle Nederlanders bezoekt 6 procent (bijna) nooit een natuurgebied. Van deze groep zouden ruim zes op de tien dat graag vaker willen doen. In de groepsgesprekken komt naar voren dat aspecten als tijd, afstand en geld belemmeringen zijn om vaker de natuur in te gaan. De mate waarin Nederlanders natuur bezoeken is ook afhankelijk van hun natuurbeeld en hun houding ten opzichte van de natuur. De groepsgesprekken bevestigen dat mensen verschillende beelden hebben van wat natuur is en daardoor ook verschillend denken over de afstand (of toegang) tot natuur. Voor de een is een mooi aangelegde tuin geliefde natuur, terwijl een ander omringd door bergtoppen pas het gevoel heeft in de natuur te zijn. Waar mensen met verschillende natuurbeelden het in de groepsgesprekken over eens zijn, is dat men rust en ontspanning in de natuur wil vinden. Dat is een belangrijke verbindende factor die de verschillen overstijgt.

Er zijn zorgen over de natuur….

Naast het plezier dat mensen aan de natuur beleven, zijn er ook zorgen. Ruim 80 procent van de Nederlandse bevolking acht het tamelijk tot zeer waarschijnlijk dat dier- en plantsoorten verdwijnen uit Nederland. Een vergelijkbaar aantal mensen vindt dat erg. Ook zijn er meer Nederlanders die denken dat de hoeveelheid en de kwaliteit van de natuur de afgelopen vijf jaar achteruit zijn gegaan dan Nederlanders die denken dat er sprake is van vooruitgang. Er zijn ook veel mensen die geen idee hebben hoe ze beide aspecten moeten beoordelen. Onder meer de groei van de bevolking, en de bouw van woningen die daarmee gepaard gaat, ziet men als een bedreiging van de natuur en het landschap. Er is dus absoluut sprake van probleembesef. Daar staat tegenover dat een klein deel van de bevolking de zorgen over de natuur relativeert (zie figuur 2).

Om een beter beeld te krijgen van de zorgen omtrent de toestand van de natuur zijn er verschillende mogelijkheden, zo laten de groepsgesprekken zien. Interesse in de natuur, kennis over de natuur en ervaringen met de natuur, kunnen meer inzicht geven in wat er speelt. Er zijn mensen met een intrinsieke interesse in de natuur, voor wie het opdoen van kennis en ervaring meer binnen handbereik ligt. Maar er zijn ook mensen die minder intrinsiek geïnteresseerd zijn in de natuur en door verhalen van anderen een beter beeld krijgen van het natuurleven en de zorgen die er zijn.

…maar de urgentie om er iets aan te doen is minder sterk aanwezig

Dat de natuur aandacht nodig heeft, daar zijn de meeste mensen het over eens. Maar als wordt gevraagd welk aandachtsgebied prioriteit moet krijgen in het beleid van de overheid, verliest de natuur het in veel gevallen van milieu en klimaat. De urgentie om de natuur aan te pakken, is minder sterk aanwezig. Belangrijke redenen daarvoor zijn de positieve associaties met het begrip natuur en het gebrek aan handelingsperspectief, zo blijkt uit de groepsgesprekken.

Bij het begrip natuur staan de positieve associaties sterker op de voorgrond dan de negatieve associaties, terwijl dat bij klimaat en milieu andersom is. Mensen maken zich wel zorgen over de natuur, maar zien de natuur vooral ook als een plek waar ze graag naartoe gaan en waar ze van kunnen genieten. Mensen die het graag willen, weten altijd nog wel een mooie plek te vinden.
Dat de natuur mensen minder handelingsperspectief biedt, komt tijdens de groepsgesprekken op twee manieren tot uiting. Allereerst geven meerdere respondenten aan dat zij een samenhang zien tussen de begrippen natuur, milieu en klimaat. In die samenhang komt naar voren dat als mensen beter zijn voor het milieu, het beter zal gaan met het klimaat, wat uiteindelijk de natuur (en de biodiversiteit) ten goede komt. De actie van de mens richt zich hier duidelijker op het milieu dan op de natuur. Daarnaast associëren respondenten de natuur met iets wat er altijd is (ook als er geen mensen zijn), wat zichzelf reguleert en waar de mens minder invloed op heeft. Deze associaties geven ook aan dat mensen niet sterk het gevoel hebben dat eigen handelen invloed heeft op de natuur.

Belangrijke rol voor de overheid als het gaat om de natuur in Nederland

De overheid is voor veel Nederlanders hoofdverantwoordelijk voor de natuurgebieden, landschappelijke gebieden en het groen in de buurt. Landbouwbedrijven, natuurorganisaties en burgers zelf zijn dat in de ogen van Nederlanders voor een deel ook, maar hooguit op de tweede plaats achter de overheid. Als het gaat om natuurgebieden, vindt 64 procent van de mensen dat de overheid hoofdverantwoordelijk is en is 34 procent van mening dat de hoofdverantwoordelijkheid bij natuurorganisaties ligt. Landschappelijke gebieden vallen ook voor een meerderheid van de Nederlanders (62%) onder de hoofdverantwoordelijkheid van de overheid, gevolgd door een groep van 33 procent die vindt dat landbouwbedrijven daar hoofdverantwoordelijk voor zijn. Tot slot geeft een groep van 69 procent aan dat de hoofdverantwoordelijkheid voor groen in de buurt bij de overheid ligt, gevolgd door een groep van 27 procent die de hoofdverantwoordelijkheid daarvoor bij de burgers legt.

(Handelings-)perspectief in nieuwere beleidsdoelen

In de online enquête kregen respondenten de beleidsdoelen van de Nederlandse overheid voorgelegd, met de vraag aan te geven of de beleidsdoelen wel, niet of misschien onderdeel uitmaken van het huidige natuurbeleid. Wat blijkt is dat beleidsdoelen over het vergroten van de biodiversiteit en het creëren van een natuurvriendelijke samenleving slechts door een minderheid van de bevolking als huidige beleidsdoelen worden gezien.
De beleidsdoelen gericht op de bescherming van bedreigde dieren en planten en bestaande natuurgebieden worden door een meerderheid van de bevolking gekenmerkt als beleidsdoel. Nederlanders rangschikken die twee laatstgenoemde beleidsdoelen ook als belangrijkst. Het vergroten van de biodiversiteit staat qua belang onderaan de lijst (zie figuur 3).

De groepsgesprekken geven een genuanceerder beeld van deze resultaten. De drie beschermdoelen blijken inderdaad bij meer mensen bekend te zijn dan de nieuwere beleidsdoelen. Sommige deelnemers kunnen zich ook weinig voorstellen bij de nieuwere doelen. Echter, na extra uitleg over de inhoud van de nieuwere doelen, spreken deze de respondenten wél aan. Vooral het beleidsdoel over de natuurvriendelijke samenleving spreekt tot de verbeelding. Respondenten zeggen daarover dat het perspectief biedt voor eigen inbreng en dat wordt als positief gezien.

Over het onderzoek

Er werkten 2.250 Nederlanders van 18 jaar of ouder mee aan dit onderzoek. Het grootste deel daarvan (N=2.049) is afkomstig uit het I&O Research Panel, een beperkt aantal respondenten vulde de vragenlijst in via het panel van PanelClix (N=201). I&O Research maakt in sommige gevallen gebruik van het panel van PanelClix, zodat voor alle relevante achtergrondvariabelen een representatief aantal respondenten meedoet. Het veldwerk vond plaats van donderdag 4 maart tot maandag 8 maart 2021.

Aan de groepsgesprekken deden in totaal 29 respondenten mee. De respondenten die zijn geselecteerd om deel te nemen aan de groepsgesprekken, hebben eerder ook de online vragenlijst ingevuld voor het kwantitatieve onderzoek. Er zijn vijf groepsgesprekken gehouden op 10, 17, 18, 20 en 25 mei 2021. De gesprekken duurden anderhalf tot twee uur. Door de coronapandemie was het niet mogelijk om in een ruimte bij elkaar te komen, waardoor is gekozen voor online groepsgesprekken via Teams.

Kijk hier voor meer informatie.

We vertellen u graag nog veel meer over Ipsos I&O.


Neem contact op

afbeelding

Thijs Lenderink

Senior onderzoeksadviseur

afbeelding

Bram Wolf

Onderzoeksadviseur

Willen weten...
Herkent u zich daarin? Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.