Kiezers willen een opener bestuurscultuur, maar zijn sceptisch of die er komt
I&O Research voerde dit onderzoek uit in opdracht van de NOS, onder 2.080 kiesgerechtigde Nederlanders (een deel onder 1.144 Nederlanders). Het onderzoek liep van vrijdag 30 april tot maandag 3 mei.
Kiezers willen een opener bestuurscultuur, maar verwachten die niet
Maar liefst acht op tien kiezers vinden dat “de politiek teveel met zichzelf bezig is, in plaats van met het oplossen van problemen van de mensen in het land”.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat zeven op de tien Nederlanders “het nodig vinden dat de politiek een opener politieke bestuurscultuur realiseert”. Slechts acht procent vindt dit niet nodig. Vooral kiezers van FvD, PVV, de linkse partijen en de kleine, nieuwe partijen (Volt, BIJ1, BBB) willen een nieuwe bestuurscultuur.
Men heeft er echter weinig vertrouwen in dat die opener politieke bestuurscultuur er ook echt komt. Slechts 27 procent is hier positief over. Dit zijn – meer dan gemiddeld – kiezers van VVD (47%), CDA (36%) en D66 (35%) en Volt (33%).
Van degenen die een opener politieke bestuurscultuur nodig vinden, heeft slechts 30 procent er vertrouwen in dat die er komt, 43 procent niet.
Met name kiezers van FvD (67%) en PVV (57%) hebben er weinig tot geen vertrouwen in dat die opener bestuurscultuur er komt.
Helft kiezers: nieuwe bestuurscultuur kan niet met Rutte als premier
De helft van de kiezers (49%) is van mening dat een nieuwe politieke bestuurscultuur niet kan met Mark Rutte als minister-president[1]. Vooral kiezers van PVV, SP, GL, FvD, PvdA, PvdD en JA21 (allen meer dan 60%) vinden dit. Van de VVD-kiezers vindt toch nog vijf procent dat een nieuwe bestuurscultuur niet kan met Mark Rutte als minister-president.
Wopke Hoekstra
Ruim een derde (35%) vindt dat “Als de politiek echt wil komen tot een nieuwe politieke bestuurscultuur dat niet kan met Wopke Hoekstra als minister”. Dit zijn in sterke mate kiezers van PVV, SP en FvD. Maar ook kiezers van PvdA, PvdD en GL vinden relatief vaak (rond de 50%) dat een opener bestuurscultuur niet kan met Hoekstra als minister.
Van de huidige CDA-kiezers onderschrijft maar liefst 19 procent de stelling.
Sigrid Kaag
De stelling “Als de politiek echt wil komen tot een nieuwe politieke bestuurscultuur kan dat niet met Sigrid Kaag als minister” wordt door een derde onderschreven. Dit zijn vooral kiezers van PVV, FvD, JA21 en SP. Van de D66-kiezers vindt acht procent dat dit niet kan met Kaag als minister.
[1] Dit is overigens iets anders dan de vraag of kiezers vinden dat hun partij deel mag uitmaken van een volgende regering met Mark Rutte als premier: hierop zei een maand geleden slechts 16 procent van de niet-VVD-kiezers onomwonden “nee”. Zie: https://www.ipsos-publiek.nl/actueel/io-zetelpeiling-kelderend-vertrouwen-in-rutte-raakt-vvd-niet/
Vertraging formatie voor 46% acceptabel, voor 40% niet
We vroegen Nederlanders of ze het acceptabel vinden dat de formatie door de discussie over de toeslagenaffaire, kritische Kamerleden en bestuurscultuur wellicht langer duurt.
Vier op tien (40%) kiezers vinden dat niet acceptabel, 45 procent wel en 16 procent weet het niet.
De verschillen naar partijvoorkeur zijn beperkt. VVD-kiezers vinden vertraging het vaakst niet acceptabel (61%), zij zeggen vaak dat het land geregeerd moet worden – zeker gezien de crises waarin het land zich bevindt – en dat de discussie over Mark Rutte en de bestuurscultuur nu wel lang genoeg geduurd heeft.
Kiezers van de linkse partijen (GL, PvdA, SP, Volt, PvdD) vinden de vertraging vaak wel acceptabel (60 tot 70% noemt het acceptabel), omdat zij het belangrijk vinden dat er goed over de bestuurscultuur wordt gesproken, zodat er een betere start met de formatie gemaakt kan worden en dezelfde fouten niet opnieuw gemaakt worden.
Een GroenLinks-kiezer:
“Omdat doormodderen volgens het ‘oude regime’, waarbij de rol van de Tweede Kamer steeds verder wordt uitgehold, voor mij onacceptabel is. Het is goed om eens boven water te krijgen hoe de huidige ploeg is omgegaan met TK-leden en met de belangen van de gedupeerde burgers. Eerst schoon schip proberen te maken, anders komt er van dat herstel van vertrouwen al helemaal niks terecht.”
Desalniettemin vindt ruim de helft (54%) dat de formatie nu niet meer vertraging mag oplopen door de discussie over macht en tegenmacht. Vooral kiezers van SGP (88%), VVD (78%) en CDA (66%) vinden dat. Linkse kiezers (SP, PvdD, PvdA, GL) en kiezers van Volt hebben minder moeite met (nog meer) vertraging.
Twee derde wil dat coalitiepartij-Kamerleden kritisch zijn
Een ruime meerderheid (66%) van de kiezers vindt dat Tweede Kamerleden van coalitiepartijen (vooral) hun rol als volksvertegenwoordiger moeten vervullen en zo kritisch zijn op het kabinet als ze zelf nodig vinden. Slechts vijf procent vindt dat deze Tweede Kamerleden (vooral) het kabinet moeten steunen en 18 procent zegt: ‘iets er tussenin’.
Kiezers van alle partijen denken er ongeveer zo over. VVD-kiezers kiezen als enige iets vaker voor ‘kabinet steunen’ of iets er tussenin.
Overigens vindt slechts 19 procent dat “Tweede Kamerleden té kritisch zijn op het kabinet”. Ook hier zijn het de VVD-kiezers die hoger scoren dan gemiddeld: 40 procent van hen is het hiermee eens. Onder kiezers van PVV, SP, PvdA, GL, FvD en PvdD is dat grofweg 10 procent.
Vertrouwen in overheid en ministers gedaald
Nog 47 procent heeft vertrouwen in de overheid, 51 procent heeft daar geen of weinig vertrouwen in. Begin maart was dit nog 53 en 45 procent. Een lichte, maar significante daling. Het aandeel dat ‘helemaal geen vertrouwen’ heeft nam toe van 9 naar 13 procent.
De verschillen naar politieke voorkeur zijn groot. Kiezers van VVD, D66, Volt, CDA en GroenLinks hebben meer dan gemiddeld vertrouwen in de overheid. Onder kiezers van FvD, PVV en JA21 is dat beduidend minder. Van de FvD- en PVV-kiezers hebben maar liefst negen op de tien weinig tot geen vertrouwen in de overheid.
Ook ministers krijgen nu minder vertrouwen dan twee maanden geleden: het aandeel ‘vertrouwen’ daalde van 49 naar 40 procent.
Verantwoording
Dit onderzoek vond plaats van vrijdag 30 april tot maandag 3 mei 2021.
Er werkten in totaal 2.080 Nederlanders van 18 jaar of ouder mee aan dit onderzoek.
Het grootste deel hiervan (1.919) is afkomstig uit het I&O Research Panel en 161 respondenten vulden de vragenlijst via het panel van PanelClix.
De vragen in hoofdstuk 2 zijn – at random – aan de helft van de steekproef (n = 1.144) gesteld. Indien dit het geval is wordt dit bij de figuur vermeld.
De onderzoeksresultaten zijn gewogen op geslacht, leeftijd, regio, opleidingsniveau en stemgedrag bij de Tweede Kamerverkiezingen in maart 2017. De weging is uitgevoerd conform de richtlijnen van de Gouden Standaard (CBS). Hiermee is de steekproef representatief voor de kiesgerechtigde Nederlandse inwoners (18+), voor wat betreft deze achtergrondkenmerken.
Peter Kanne
Senior onderzoeksadviseur
Milan Driessen
Onderzoeker