Hoger opgeleiden helpen minder

Negen op de tien Nederlanders doen wel eens iets voor een ander, maar lager opgeleiden doen meer dan hoogopgeleiden. Zowel bij lichtere als zwaardere hulp doen lager opgeleiden significant meer.
23 november 2018 | Peter Kanne & Wietse van Engeland

Negen op de tien Nederlanders doen wel eens iets voor een ander, maar lager opgeleiden doen meer dan hoogopgeleiden. Zowel bij lichtere als zwaardere hulp doen lager opgeleiden significant meer. Er zijn geen grote verschillen naar regio. Wel blijkt dat men buiten de Randstad en op het platteland vaker helpt uit ‘noaberplicht’, terwijl men dat in de stad doet uit genegenheid of liefde. 
Dit blijkt uit onderzoek van I&O Research in opdracht van de NOS en de regionale omroepen.

Bijna iedereen helpt

Voor dit onderzoek legden we Nederlanders een (niet uitputtende) lijst van vijf activiteiten voor, van betrekkelijk lichte hulp (de planten of kat van de buren verzorgen, de vuilnis aan de weg zetten, helpen met de computer) tot zwaardere hulp (een hulpbehoevende gezelschap houden, iemand helpen bij het douchen).
Negen op de tien Nederlanders doen wel eens iets voor een ander (minstens een keer per jaar), de helft doet minstens één keer per maand iets. Iemands planten of kat verzorgen (63% doet dat minstens 1x per jaar) of vuilnis aan de weg zetten (55%) wordt als vanzelfsprekend ervaren: ‘dat doe je toch gewoon?’. Ook iemand helpen bij de administratie of met de computer (50%) of een eenzaam iemand gezelschap houden (47%), wordt door ongeveer de helft van de Nederlanders minstens een keer per jaar gedaan. Echter, als hulp zorg wordt, zien we de frequentie teruglopen: slechts één op de tien helpt iemand regelmatig bij het douchen of aankleden.  

Figuur 1
Welke van de onderstaande activiteiten doet u wel eens voor iemand anders om deze persoon te helpen? Als u het doet, hoe vaak (bij benadering)? (n = 2.251)

Helpen niet afhankelijk van regio of stedelijkheid

Er zijn geen grote verschillen naar regio: in alle delen van het land is men min of meer even hulpvaardig. Gemiddeld doet 33% van de Nederlanders dagelijks of wekelijks wel iets en dat is zowel in de (zeer) stedelijke gebieden als de plattelandsgebieden het geval, zowel in de drie grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag), de rest van het westen als in het oosten en noorden. In het zuiden ligt dit met 37% net iets boven het gemiddelde. Er zijn wel verschillen naar regio, maar deze heffen elkaar gemiddeld weer op. In de steden zet men bijvoorbeeld de afvalcontainer minder vaak buiten voor de buurman dan in de middelgrote of niet-stedelijke gebieden. Maar een eenzaam iemand gezelschap houden doen inwoners van de drie grote steden weer iets vaker. Hulp bij douchen of aankleden geven stedelingen net zo veel als mensen in de dorpen.  

Lager opgeleiden helpen meer

Het grootste verschil in het geven van hulp zien we naar opleiding: zowel de lichtere als de meer intensieve hulp wordt meer door lager opgeleiden dan hoger opgeleiden gegeven. Alleen administratieve hulp of hulp bij computeraangelegenheden wordt iets vaker door hoger opgeleiden gegeven.  

Op het platteland helpt men uit noaberplicht; in de stad uit genegenheid

Men helpt iemand uit liefde of genegenheid (geldt voor 49%) of omdat het voldoening geeft (25%). Eén op de vijf (18%) geeft als reden ‘in onze regio is dat vanzelfsprekend’, noaberplicht wordt dit in het oosten van het land genoemd. Dit geldt vooral voor de lichte vormen van hulp. Het principe van noaberhulp is echter niet voorbehouden aan Overijssel, Gelderland of Drenthe: het is iets wat men in plattelandsgemeenten veel meer toepast dan in stedelijke gebieden. Dus ook in het in het noorden, oosten, zuiden of westen buiten de drie grote steden. In de stedelijke gebieden helpt men even veel, maar doet men dat vaker uit liefde, genegenheid of nog andere redenen. 

Ouders

Een opmerkelijk regionaal verschil is er wel als het gaat om bezoek aan de ouders. Meer dan de helft van de Nederlanders van wie de ouders nog leven, bezoekt die ouders minstens elke week. Maar inwoners van Zeeland, Brabant en Limburg doen dat beduidend trouwer dan mensen uit andere regio’s: 69 procent van de zuiderlingen doet dat wekelijks of vaker, terwijl dat in Oost-Nederland (Drenthe, Overijssel, Gelderland) op 52 procent ligt. Zuiderlingen krijgen ook meer dan andere regio’s bezoek van hun ouders. 

Helpen geeft vaak voldoening en is soms belastend

Voor bijna 80 procent van de Nederlanders is het bieden van hulp iets dat voldoening geeft. Onder degenen die intensievere hulp verlenen, ligt dit nog hoger (92%). Een klein deel van de Nederlanders (7%) geeft aan dat de hulp die ze bieden een belasting voor hen is. Dat geldt beduidend meer (32%) voor mensen die intensieve vormen van hulp geven.  

Zes op de tien willen meer doen…

Op de vraag ‘zou u meer willen doen?’ antwoordt 58% positief. Dit geldt vooral de lichtere vormen van hulp: de afvalcontainer buiten zetten, plant of kat verzorgen, helpen met administratie of computer, op bezoek bij een hulpbehoevend of eenzaam iemand. Meer of vaker helpen bij douchen of aankleden wil bijna niemand.   Hoger opgeleiden die, zoals we eerder zagen, minder helpen dan lager opgeleiden, willen ook best meer doen. Dat geldt voor alle activiteiten, behalve iemand onder de douche zetten. 

 … maar niemand vraagt het ze

Veel Nederlanders doen dus al veel en van degenen die nu weinig tot niets doen, wil een ruime meerderheid best iets doen. Waarom doen ze het dan niet? Een relatief klein deel (21%) van de niet-helpers zegt niet de behoefte te voelen om anderen te helpen of er geen tijd voor te hebben (20%). Een nog kleiner deel (9%) zegt er niet toe in staat te zijn. De belangrijkste reden waarom mensen (nog) niet helpen (dit geldt voor 60% van de niet-helpers) is echter dat niemand om hulp vraagt. 

Verantwoording

I&O Research voerde dit onderzoek uit in opdracht van de NOS en de regionale omroepen. Van 9 tot 16 oktober 2018 werkten 2251 Nederlanders van 18 jaar en ouder mee aan het onderzoek. De resultaten zijn gewogen op geslacht, leeftijd, opleiding, regio en stemgedrag bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2017. De herweging is uitgevoerd conform de richtlijnen van de Gouden Standaard.  

De onderzoeksresultaten zijn na herweging representatief voor alle Nederlandse inwoners (18-89 jaar) voor deze kenmerken. 

Het onderzoek is uitgevoerd in het I&O Research Panel. Het I&O Research Panel is geworven op basis van aselecte personen- en huishoudensteekproeven op traditionele manier (geen zelfaanmelding). De respondenten hebben geen financiële vergoeding gehad voor hun aanmelding voor het panel. Ook voor deelname aan dit onderzoek kregen respondenten geen vergoeding. 

Dezelfde vragenlijst is uitgezet op de websites van de regionale omroepen en op de Facebookpagina van de NOS. Hier werkten 5.393 mensen aan mee. In dit rapport wordt uitgegaan van de resultaten uit het I&O Research Panel, aangezien deze het meest representatieve beeld geven. De dataverzameling via NOS-websites diende als toetsing van deze regionale verschillen, voor zover die gevonden zijn. Op basis van de resultaten uit het I&O Research Panel is gekeken of er regionale verschillen in de uitkomsten via de NOS-sites te zien waren. In voetnoten zijn scores opgenomen voor individuele provincies op basis van data verzameld via de NOS-websites. Deze uitkomsten voor activiteiten zijn herwogen op geslacht, leeftijd, opleiding, regio en stemgedrag bij de Tweede Kamerverkiezingen en de uitkomst op de eerste vraag (verzamelvraag van 5 activiteiten). 

NOS-bericht

We vertellen u graag nog veel meer over Ipsos I&O.


Neem contact op

afbeelding

Peter Kanne

Senior onderzoeksadviseur

afbeelding

Wietse van Engeland

Onderzoeker

Willen weten...
Herkent u zich daarin? Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.