Hoe passen gemeenten het besluit reële prijs Wmo toe?
Begin november startten Berenschot en I&O Research met de eerste enquête onder alle gemeenten over hoe zij het Besluit reële prijs Wmo 2015 toepassen. Deze enquête maakt onderdeel uit van een breder onderzoek dat Berenschot en I&O Research uitvoeren in opdracht voor het ministerie van VWS. Gemeenten hebben nog tot 17 december de tijd de vragenlijst in te vullen.
Achtergrond
Gemeenten kopen Wmo dienstverlening (bijvoorbeeld thuiszorg) in bij zorgaanbieders. Naast de prijs is kwaliteit en beschikbaarheid van zorg ook van belang. De afgelopen jaren waren de gemeentelijke tarieven in de Wmo laag, wat volgens velen negatieve effecten had op de lonen en arbeidsvoorwaarden van zorgmedewerkers én op de bedrijfsvoering van zorgaanbieders.
Evaluatieonderzoek
Het ministerie van VWS heeft in 2017 het besluit Reële prijs Wmo 2015 vastgesteld. Die is gericht op een goede prijs-kwaliteit verhouding voor Wmo zorg. Op die manier kan de continuïteit van (goede en betaalbare) zorg gewaarborgd worden. Dit onderzoek evalueert de uitwerking van dit besluit in de praktijk.
De evaluatie kijkt vooral naar de manier waarop gemeenten het besluit toepassen bij het bepalen van de tarieven voor Wmo-voorzieningen. Het gaat daarbij niet alleen om huishoudelijke hulp, maar ook om andere voorzieningen zoals begeleiding, beschermd wonen en dagbesteding. Onlangs is de nieuwe loonschaal Hulp bij het Huidhouden ingevoerd en een salarisverhoging van 4 procent in de cao Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg. Ook over de toepassingen hiervan worden in de nu lopende enquête vragen gesteld aan gemeenten.
De huidige enquête maakt zoals al aangegeven onderdeel uit van een bredere evaluatie. Meer informatie hierover vindt u in deze kamerbrief.
Belang van het onderzoek
Op basis van het onderzoek wordt gekeken op welke punten het besluit in de praktijk goed werkt en waar nog verbetering nodig is. Zonder input van gemeenten is het niet mogelijk om deze evaluatie uit te voeren: deelname aan het onderzoek is daarom cruciaal.
Gerben Huijgen
Algemeen directeur
Michael Brandt
Senior onderzoeker