Dreigende leegstand basisscholen

Zo luidt één van de koppen in het Noord-Hollands Dagblad in november 2011. Uit leerlingenprognoses van I&O Research blijkt namelijk dat het aantal basisschoolleerlingen de komende tien jaar in West-Friesland fors zal dalen. Gevolg is mogelijke leegstand van gebouwen.
26 januari 2012

Zo luidt één van de koppen in het Noord-Hollands Dagblad in november 2011. Uit leerlingenprognoses van I&O Research blijkt namelijk dat het aantal basisschoolleerlingen de komende tien jaar in West-Friesland fors zal dalen. Gevolg is mogelijke leegstand van gebouwen.

Omdat gemeenten vaak verantwoordelijk zijn voor de schoolgebouwen, is het belangrijk om te weten hoeveel leerlingen er in de komende jaren van het onderwijs gebruik gaan maken. Er zijn diverse programma’s in omloop waarmee betrouwbare prognoses zijn te maken. Deze modellen baseren zich op de huidige bevolkingsopbouw en rekenen demografische trends door naar het toekomstige aantal leerlingen in het primair en het voortgezet onderwijs.

I&O Research maakt gebruik van de programmatuur G4Pro. Deze software is door de VNG getoetst en goedgekeurd voor het maken van leerlingenprognoses ten behoeve van aanvragen voor huisvesting van scholen volgens de modelverordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs.

Kennis van het aantal jongeren dat in de toekomst gebruikt maakt van het onderwijs is echter voor gemeenten en vooral de scholen niet genoeg. Belangrijke beslissingen hangen er van het leerlingentaantal af! Moet er bijvoorbeeld nu wel of niet een extra lokaal bij. Het liefst hebben schoolbesturen het toekomstige aantal leerlingen tot op de leerling nauwkeurig.

In deze verwachting zit de moeilijkheid van leerlingenprognoses. Daar waar de demografie zich nog wel laat voorspellen, geldt dat niet voor het menselijk gedrag. Een school die nu populair is in een bepaalde wijk, kan plotseling minder leerlingen trekken als gevolg van een of meerdere incidenten of simpelweg omdat een andere school opeens ‘hot’ is.

In de praktijk blijken de prognosecijfers daarom niet altijd overeen te komen met de werkelijke leerlingenaantallen. De vraag die daarbij rijst is: hoe kunnen gemeenten en scholen (nog) beter inzicht krijgen in de toekomstige ruimtebehoefte voor het onderwijs?

De gemakkelijkste optie is wellicht voortaan te volstaan met een meer algemene leerlingenprognose die kijkt naar de ontwikkeling van de schoolbevolking in een bepaald gebied, zonder deze aantallen direct aan de scholen toe te wijzen. De prognose klopt dan beter maar de gebruikswaarde is aanzienlijk minder.

Een andere mogelijkheid is uit te gaan van een andere rekenmethodiek. De traditionele prognose gaat uit van belangstellingspercentages op basis waarvan de potentiële schoolbevolking in een bepaald woongebied over de scholen wordt verdeeld. Wat ook kan is een systematiek waarbij meer gekeken wordt naar de populatie op de school zelf, de in- en uitstroom en trends daarin. Deze prognosetechniek is gevoeliger voor veranderingen in de belangstelling voor individuele scholen.

Behalve deze verandering in het model kan ook aanvullende informatie over keuzemotieven van ouders en het imago van de school veel inzicht geven. Naast objectieve factoren (afstand tot de woning, onderwijstype en richting), spelen immers ook subjectieve factoren (beeldvorming, gedrag van anderen, imago) een belangrijke rol in het keuzeproces. Door ouders, schoolbesturen en andere sleutelinformanten te bevragen worden de relevante trends inzichtelijk en is de kwantitatieve prognose beter op waarde te schatten en te nuanceren.

Willen weten...
Herkent u zich daarin? Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.